Responsive image

Artikel 19bis Duurzaamheidsrapportering

Download de app voor meer functionaliteit.

Artikel 19bis Duurzaamheidsrapportering

1. Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.

De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.

2.

De in lid 1 bedoelde informatie bevat:

a) een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:

i) de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;

ii) de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidskwesties;

iii) de plannen van de onderneming, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 aangenomen Overeenkomst van Parijs (“de Overeenkomst van Parijs”) en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ), en in voorkomend geval de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;

iv) de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden bij de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties;

v) de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;

b) een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de onderneming gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;

c) een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

d) een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

e) informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;

f) een beschrijving van:

i) de door de onderneming toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;

ii) de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten en van andere negatieve effecten die de onderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;

iii) alle door de onderneming genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

g) een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van die kwesties, en hoe de onderneming die risico’s beheert;

h) de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.

Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten.

4. Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

5. Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.

6.

In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:

a) een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;

b) een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

c) de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;

d) de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;

e) essentiële indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.

Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.

7. Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt.

8. Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.

9. Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 15 ) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a) het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming bevat de volgende informatie:

i) de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan die waarin de op grond van artikel 29ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, voorziet;

ii) de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;

iii) de mededeling dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen;

b) indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel over de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde het recht waaronder die moederonderneming valt gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering uit te brengen, overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;

c) indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ) bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de vrijgestelde dochteronderneming die in de Unie is gevestigd, en haar dochterondernemingen, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming of in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering die door de in een derde land gevestigde moederonderneming is uitgevoerd.

De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.

Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.

10. De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.